Maatregelen m.b.t. bodemkwaliteit zijn een werk van lange adem. In dit project wordt echter ingezet op een evenwichtige nutriëntenbalans die via natuurlijke processen wordt verkregen. Hiervan zijn de effecten sneller zichtbaar en wordt het menselijk ingrijpen beperkt. Het project gaat op zoek naar minimum 3 demonstratiepercelen typerend voor de regio waarop verschillende maatregelen zullen worden toegepast. Daarrond wordt een focusgroep opgericht waarin alle geïnteresseerde landbouwers kunnen participeren. Dat zal bij de bekendmaking van het project ook worden meegedeeld. Vervolgens zullen de aangeboden percelen een pre-inventarisatie ondergaan o.b.v. satellietbeelden en/of bodemscans. In het project ‘Eco2 – meerwaarde door precisiedemonstratie’ werd reeds een basis gelegd voor het werken met satellietdata. Deze geven een goede en ruwe inschatting van de variatie in een perceel en zijn daarmee een goedkoop alternatief voor bodemscans (al geven ze minder detail) die op dat moment in het seizoen niet in alle teelten mogelijk zijn. Nadien zullen de desbetreffende percelen op 2 verschillende sporen verder worden geanalyseerd: enerzijds is er de standaard fysico-chemische bodemanalyse met extra aandacht voor de verschillende micro- en sporenelementen i.f.v. de worteldiepte bepaald in het fysisch-biologisch onderzoek. Anderzijds is er dat fysisch-biologisch onderzoek uitgevoerd d.m.v. een veldbezoek waarmee de fysieke eigenschappen van de bodem in kaart worden gebracht o.b.v. een penetrometer (verdichtingen) en profielboor (worteldiepte). Gezien de start van het project reeds in juli is voorzien wordt uitgegaan van een teelt waarop deze parameters eenvoudig te bepalen zijn nl. gras, grassenmengsels (bv. grasklaver) of andere teelten met een vergelijkbaar wortelgestel (bv. granen). Een andere reden om te kiezen voor een grasachtige is het feit dat er meerdere oogstmomenten zijn waardoor er maximale return kan worden gehaald uit de korte tijdsperiode van 2 jaar. Uiteraard blijft de teeltkeuze de individuele vrijheid van de landbouwer maar bij de selectie van de demopercelen zal reeds rekening worden gehouden met de vermoedelijke teeltkeuze. Ondanks dat de voorkeur gaat naar een grasachtige betekent dit niet noodzakelijk dat het gaat om blijvend grasland en/of dat er geen variatie in teelten op het perceel aanwezig is. Daarom spreken we verder in de projectaanvraag ook over vanggewassen en hoofdteelten, wetende dat, indien het toch om een (blijvend) grasland gaat, dat dezelfde gewassen zijn.
Technische uitvoering in het 1e projectjaar. Het project start met de bovenstaand omschreven inventarisatie van de percelen en selectie van de effectief op te volgen demonstratiepercelen. Op basis van de verkregen resultaten zal er voor deze percelen een strategie van najaarstoepassingen worden opgesteld. Een voorbeeld van bodemkwaliteitsverbeterende producten zijn gesteentemelen. Door de trage natuurlijke afbraak van deze microgesteentes tot een plantopneembare vorm gebeurt deze toepassing idealiter in het najaar. O.b.v. het gekozen groenbemestermengsel kunnen in het late najaar alsook in het vroege voorjaar toepassingen van andere biostimulantia gebeuren op deze wintergewassen, (bv. de toepassing van amino-, humine- en fulvinezuren en compostthee). De boven- en ondergrondse groei van de vanggewassen zal tijdens deze periode worden opgevolgd door manuele metingen in combinatie met satellietbeelden. In diezelfde periode zal er, bij de geïnteresseerde landbouwers, een inventarisatie van de drijfmest worden uitgevoerd. Zo zullen er op twee momenten stalen worden genomen nl. in juli-augustus (lege mestkelder) en in januari-februari (volle mestkelder). In overeenstemming met de landbouwer zal vervolgens worden gestart met de toepassing van biostimulantia zoals efficiënte micro-organismen welke zorgen voor een fermentatie- i.p.v. een rottingsproces in de drijfmestopslag of, indien de constructie van de mestkelder het toelaat, met het aanpakken van de samenstelling van de drijfmest (bv. door spoelwater van de melktank apart op te vangen). Op deze manier kunnen verschillen worden gedetecteerd tussen de drijfmest van hetzelfde bedrijf die worden veroorzaakt door de wijze van mestopslag. Vandaag is het reeds duidelijk dat verschillen in microbiële activiteit in de mestopslag, net als pH-verschillen, een impact hebben op bijvoorbeeld de emissies en bijgevolg de kwaliteit en nutriëntensamenstelling. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen de bedrijven qua opvang van restproducten in de mestkelder (bijv. spoelwater of ontsmettingsmiddel uit pootbaden opvangen in de mestkelder of niet) waardoor er een grote variatie in drijfmest tussen de bedrijven bestaat. In het voorjaar zal er dwars over de stroken met gesteentemelen met verschillen in bemestingsregimes worden gewerkt om een demonstratieve blokkenproef te verkrijgen. Deze verschillen zullen worden bepaald op basis van de geïnventariseerde drijfmestkwaliteit. De basisgedachte hierin is het vervangen van anorganische door organische bemestingsvormen. De verschillen in mineralisatiesnelheid tussen deze objecten zullen tweewekelijks worden opgevolgd door plaatselijke EC-metingen op de verschillende dieptes (van -5 cm tot -30 cm), afhankelijk van het resultaat van de worteldieptebepaling. Deze EC-meting geeft een goed beeld van de hoeveelheid aanwezige minerale stikstof. Tijdens het teeltseizoen zullen er, in overleg met de landbouwer, op de hoofdteelt opnieuw verschillende biostimulantia worden toegepast. Verschillen in ziekteweerbaarheid en groei van de teelt zullen via manuele hoogte- en opbrengstmetingen alsook satellietbeelden worden gemonitord. De veelheid van toepassingen zullen zorgen voor vrij uitgebreide demopercelen. Deze zullen op alle vlakken in overleg met de landbouwers worden aangelegd. Het is immers belangrijk dat de landbouwers zich volledig kunnen vinden in de aangelegde objecten op hun eigen perceel. De visies worden wel bediscussieerd op de focusgroep zodat diverse ideeën in overweging genomen kunnen worden. De eindbeslissing ligt echter steevast bij de perceelsgebruiker waardoor er drie verschillende demopercelen zullen worden aangelegd.
Technische uitvoering in het 2e projectjaar: Op basis van de tussentijdse resultaten wordt een strategie opgesteld voor het tweede projectjaar. Daarin worden de verschillende stappen uit het eerste teeltseizoen herhaald. In overleg met de landbouwers (zowel perceelgebruikers als focusgroep) worden de maatregelen overlopen om de drijfmestkwaliteit op hun bedrijf verder te verbeteren (bv. ander boxenstrooisel, fermentatieprocessen, geen spoelwater meer in de mestkelder). Deze aanpassingen zullen ook de nutriëntensamenstelling beïnvloeden waardoor de impact van de aanpassingen bij aanvang van het tweede groeiseizoen uit de analyses duidelijk zullen worden. Ook op vlak van innovatieve bodemaanrijkende producten en/of biostimulantia zullen de tussentijdse resultaten de basis worden voor de ontwikkelingen toegepast in het 2e projectjaar. Gezien het multifactoriële karakter van de regeneratieve landbouwprincipes dragen alle kleine schakels immers bij aan het totaalplaatje. Er zal dus met zekerheid nog verdere vooruitgang kunnen worden geboekt na het eerste projectjaar. Op de percelen zullen de opbrengstresultaten worden opgevolgd. Daarvoor wordt naast satellietbeelden ook gebruik gemaakt van manuele opbrengstbepalingen, GPS-bepalingen op oogstmachines en/of grashoogtemetingen. Indien er oogsten buiten de projectperiode vallen engageren de partners zich om deze met een andere financieringswijze toch te vergaren. Tot slot zal er opnieuw in juni een analyse van de bodem worden uitgevoerd analoog aan het eerste projectjaar. De finale resultaten zullen met de betrokken landbouwers en de focusgroep worden bediscussieerd. Deze discussiemomenten dienen tevens als feedback en evaluatie om na te gaan op welke aspecten er in de toekomst nog zal moeten worden ingezet.
De laatste jaren is er reeds bijzonder sterk ingezet op het verhogen van het koolstofgehalte in de bodem om de sponswerking te verbeteren en het bijhorende fysico-chemische aspect nl. het kleihumuscomplex te vergroten. Wanneer de aandacht naast het fysische en chemische ook nog gecombineerd wordt met het biologische spreken we van regeneratieve landbouwconcepten. Vandaag is er om diverse redenen bijzonder veel interesse voor de belangrijkste pijler van de regeneratieve denkwijze: het natuurlijk stimuleren van een toename van de worteldiepte van de plant om dieper gelegen watervoorraden en dieper verankerde macro-, micro- en sporenelementen te kunnen bereiken. Het doel is dat de plant zich op natuurlijke wijze in haar nutritionele behoeften kan voldoen met minder menselijke tussenkomst (bv. kunstmest). In een oriënterend onderzoek bleek deze factor op de landbouwpercelen vaak ondermaats te zijn: binnen 1 perceelsgroep (grasland, maaiweide) varieerde dit van ͛slechts͛ 12 cm tot 25 cm. Dit betekent dat in sommige gevallen slechts 1/3e van de aanwezige nutriënten in de bouwvoor door de plant kunnen worden opgenomen. Tevens heeft een ondermaatse bewortelingsdiepte implicaties voor de droogtetolerantie van het gewas. Het spreekt voor zich dat dit gras in klimatologische stresssituaties zonder menselijk ingrijpen (bv. irrigatie, kunstmest, Ϳeen laag opbrengstpotentieel zal genereren. Een eerste subdoelstelling is bijgevolg het inventariseren en opvolgen van landbouwbodems waarbij er gestreefd wordt naar een verbetering van de verhouding van de verschillende bodemelementen voor een optimale plantgezondheid. Een tweede pijler van de regeneratieve denkwijze is het stapsgewijs afwenden van een anorganische bemesting ten voordele van de natuurlijk inwerkende organische bemesting. Aangezien de regio Noord-Limburg bekend staat als bloeiend epicentrum van de (melk)veehouderij is drijfmest de meest toegepaste bemestingswijze en zal deze, in combinatie met een geslaagd koolstofrijk groenbemestermengsel, als hoofdcomponent aangewend worden in de bemesting van de (akkerbouw)teelten. Maar drijfmest wordt algemeen beschouwd als een restproduct van de (melk)veehouderij en dusdoende ook op stiefmoederlijke wijze behandeld: op officieel erkende analyses worden enkel de macro-elementen (stikstof, fosfor en kalium) beschreven. Dit is een zeer schrijnende vaststelling aangezien deze bemesting de basis vormt voor de bemesting van een teelt. De afwezigheid van verdere kwaliteitsnormen schept grote kansen voor het opwaarderen van de kwaliteit van de drijfmest. Dit project wil bijgevolg meerdere kwaliteitsparameters opnemen in de kwaliteitscontrole (pH, org. stof, sporenelementen). Een tweede subdoelstelling omvat dus het in kaart brengen van de kwaliteit van drijfmest en bijgevolg de impact op het nutriëntenevenwicht in de bodem. De 3de en laatste pijler van de regeneratieve inzichten zijn de toepassingen van allerhande innovatieve bodemkwaliteitsproducten op natuurlijke basis, met name de biostimulantia. Het overkoepelende en nog niet genoemde begrip binnen de regeneratieve denkwijze is het stimuleren van natuurlijke processen door te bouwen aan een sterk en gevarieerd bodemleven o.b.v. schimmels en bacteriën. Voorgaande stappen zijn noodzakelijk, maar kunnen versterkt worden via het spreekwoordelijke ͚duwtje in de rug͛ door innovatieve bodemkwaliteitsverbeterende producten die momenteel in sneltempo een relatief groot aandeel van de markt innemen. Dit project wil een aantal veelbelovende biostimulanten (bv. vormen van humine- en fulvinezuren) gebruiken om aan te tonen dat deze producten een directe of indirecte meerwaarde aan de bodemkwaliteit kunnen realiseren.
In globaliteit kan dus als volgt worden gesteld:
Algemene doelstelling: het verbeteren van de bodemkwaliteit door i) het implementeren van regeneratieve denkwijzes in een gangbaar teeltsysteem en ii) het stimuleren van natuurlijke nutriëntenprocessen.
Subdoelstellingen:
- Verbeteren van de bodemnutriëntenbalans door aandacht te besteden aan de micro- en sporenelementen in directe relatie tot de worteldiepte
- In kaart brengen van de kwaliteitsparameters van drijfmest en de impact ervan op de bodemnutriëntenbalans
- Demonstreren van innovatieve biostimulantia met een positieve impact op de bodemkwaliteit
Deze doelstellingen leiden finaal tot een meer robuuste plant die beter droogteperiodes zal kunnen overbruggen door het beter ontwikkeld wortelgestel. Op die manier verhoogt het project niet alleen de bodemkwaliteit maar ook de benutting van water waardoor minder irrigatie nodig is. Verder staat het de plant toe om ook in diepere bodemlagen nog nutriënten op te nemen wat telen met een lagere input aan anorganische bemesting mogelijk maakt. Bovendien wordt er via de uitwisselingssystemen in de wortel ook koolstof over de volledige bouwvoor opgebouwd. Naast bodemkwaliteit draagt het project dus ook bij aan de waterkwantiteit en -kwaliteit in de ruimere omgeving.
Kinrooi, Maaseik
Universiteitslaan 1
3500 Hasselt
België