Met landbouw en natuur werken aan een betere bodemkwaliteit

Programmaperiode
PDPO III-projecten + projecten overgangsperiode ('14-'22) en Europese projecten
Maatregel
LEADER
Thema
Bodem- en waterbeheer
Provincie
Limburg
Plaatselijke Groep
PG Kempen-Maasland
Beginjaar
2020
Projectkost
€94.000,00
Promotor
Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw
Periode
-
Situering

Het project wil het principe van boerderijcompostering ingang doen vinden in de sector. Dit biedt direct kansen op een verbetering van het organische stofgehalte van de bodem en bijgevolg de bodemkwaliteit door middel van een samenwerking tussen landbouw en natuur. Door de verbetering van de bodemkwaliteit kan de landbouwsector langzaam maar zeker terug timmeren aan de weg naar betere bodems die bijgevolg klimaatrobuuster zijn. Koolstofrijke bodems slaan niet alleen koolstof op en verlagen aldus de CO2-emissies naar de lucht, ze zijn ook veel beter bestand tegen fluctuerende weersomstandigheden door een beter vochthoudend vermogen. Naast vocht worden ook nutriënten beter vastgehouden en leidt dat ook tot minder nutriëntuitspoeling en heeft het bijgevolg een positief effect op de milieu-impact van de landbouwsector. Door het samenbrengen van het beste van twee werelden in een bepaald product moet het ook mogelijk zijn om de geproduceerde compost niet enkel te gebruiken binnen landbouwmiddens maar ook naar buiten te treden en ook de particulieren de kans te bieden om aan koolstofopslag te doen in de bodem. Op die manier zetten zowel landbouw als natuur stappen in de circulaire economie door hun afvalstromen te valoriseren in een kwalitatief product.

Doelstellingen

Het organische stofgehalte van de Vlaamse landbouwgronden vertoont een duidelijk dalende trend. Dit is negatief voor de bodemkwaliteit en de toekomstige opbrengstgarantie. Het afnemende organische stofgehalte is een trend die we nu reeds zo͛n 30 jaar kunnen vaststellen. Dit gaat gepaard met de kentering die er 30 jaar geleden kwam in het bemestingsbeleid met de eerste nitraatrichtlijn in 1991. Dit heeft een impact gehad op de bemestingsmogelijkheden van de landbouwers. Daarnaast is er een sterke evolutie geweest op het vlak van gewasbescherming en innovatieve machines. De combinatie van die 3 factoren zorgt voor een sterke opbrengstverhoging per oppervlakte-eenheid is opgetreden samen met een afname van de hoeveelheid nutriënten die op diezelfde oppervlakte-eenheid bemest mogen worden. Het spreekt voor zich dat dit zorgt voor een uitloging van de beschikbare voedingsstoffen in de bodem. Ook voor het gehalte organische stof. Hierbij speelt mee dat de bodem vooral biochemisch bekeken werd i.f.v. de nutriënten. De laatste jaren komt er meer kennis over het biologisch leven in de bodem en het belang hiervan voor de gezondheid van de gewassen en de bodemvruchtbaarheid.

Ondanks het feit dat de beschreven veranderingen wijzen op een sterke evolutie in de landbouwsector is de financiële opbrengst van bv. tarwe of maïs per oppervlakte-eenheid enkel toegenomen door meer te oogsten op dezelfde oppervlakte. De prijs van 1 ton tarwe of maïs is daarentegen onveranderd, dit zelfs sinds 1970(ABN Amro). De toenemende kosten (inflatie, hogere voedseleisen, meer wetgevende voorwaarden, ͙Ϳzorgen er in diezelfde periode voor dat de landbouwer gedwongen wordt om die hogere opbrengsten te behalen. Deze financiële realiteit maakt dat er out-of-the-box moet worden gedacht om uit deze vicieuze cirkel te geraken.

De meest logische manier om de dalende tendens om te keren is om meer organische stof aan de bodem toe te voegen. Daarom zijn er steeds meer adviezen om bijv. oogstresten in te werken, meer stalmest te gebruiken etc. Helaas is dat niet voor alle percelen mogelijk en is er meer nodig om dit probleem het hoofd te bieden.

Hoewel beide sectoren vaak tegengestelde belangen lijken te hebben is het vraagstuk van de organische stof een mooi voorbeeld van waar landbouw- en natuursector mekaar kunnen vinden. De reststromen van de natuur- en groensector zijn immers erg koolstofrijk. Aangezien deze sector erg weinig nood heeft aan organische stof of meststoffen ter verrijking van de bodem is deze reststroom ruim ter beschikking. Het nadeel aan deze reststroom is dat ze vaak niet zo eenvoudig direct te gebruiken is. Snoeiafval, bermmaaisel zijn immers geen homogene meststoffen zoals bijvoorbeeld dierlijk mest. Bovendien vraagt het een extra werkgang om deze meststof aan te brengen.

De landbouwsector heeft met dierlijke mest ook een reststroom die overmatig beschikbaar is. De evolutie van het organische stofgehalte in de bodem toont echter aan dat het organische stofgehalte van drijfmest onvoldoende is om de afbraak in de bodem te compenseren. De hoeveelheid dierlijke mest per oppervlakte-eenheid verhogen is door de hoge stikstofaanrijking geen optie. Daar bovenop is het zo dat het bodemleven een zichzelf versterkend effect met zich meebrengt en een bodem met te weinig leven kan de drijfmest onvoldoende aanwenden om zichzelf in balans te brengen.

Het produceren en gebruiken van boerderijcompost wordt in het zesde Mestactieplan in uitvoering van de Nitraatrichtlijn (2019-2022) verder gestimuleerd. Er is voorzien dat niet enkel bedrijfseigen mest- of biomassastromen worden toegelaten maar ook mest of biomassa van maximaal 2 andere bedrijven evenals houtig materiaal en maaisel afkomstig van natuurbeheer. Faciliteren van boerderijcompostering met het oog op verbetering van de bodemkwaliteit en de valorisatie van het koolstofopslagpotentieel zal ook aan bod komen in het Actieplan ͚voedsel en biomassa circulair 2021-2025, dat OVAM samen met de stakeholders aan het voorbereiden is.

De doelstelling van dit project is om aan te tonen dat boerderijcompost, resulterend van een doorgedreven compostering met combinaties van dierlijk mest en natuurresten een interessante grondstof is voor de landbouwsector en om de knelpunten in verband met de technologie, financiële haalbaarheid, vermarkting van de producten en het wettelijk kader aan te pakken. Hierbij worden de beschikbare stromen zo efficiënt mogelijk ingezet in een circulair en klimaatvriendelijk verhaal. Door de samenwerking van een kleinschalige en flexibele verwerker en lokale landbouwers en natuurbeheerders zal er in deze eerste fase binnen de beperkte regio Bocholt, Bree, Maaseik, Oudsbergen gewerkt worden. In de loop van het project kan er ook contact gezocht worden met de gemeentebesturen aangezien ook zij over natuurresten beschikken. Deze lokale werking zorgt ervoor dat de afstanden beperkt zijn wat in een project over lokaal circulair werken toch noodzakelijk is.  

Uitvoering

Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw

Adres

3680 Maaseik
België

Delen: